In den beginne is er de baarmoeder. Niet dat iemand er bewuste herinneringen aan heeft, maar het moet goed toeven zijn in dat zachte omhulsel vol lauwwarm vruchtwater. Terwijl moeders hart ritmisch pompt, strekt en buigt het mensje ontspannen een been, een duim in de mond. Door mama’s geschommel treedt de slaap weer in. Comfortabel wordt het mensje in negen maanden klaargestoomd voor het leven.

Dan het einde. Dat is onzekerder. Dood kent vele gedaantes. De ene mens valt om, als een boom. Een paar seconden gekraak en boem, daar ligt-ie. De andere mens legt een slopende hindernisbaan af op weg naar een einde. Maar welk einde? Omdat het tegenovergestelde van leven zo ongewis is, onvoorstelbaar, een mysterie, hikken veel mensen aan tegen het doodgaan en de dood. Het is een onverharde weg die we willen plaveien. En we hopen zó dat er aan het eind van die weg een betoverend mooi huis staat. Eentje met een tuin waar we kunnen eten en drinken. Daar, met geliefden en vrienden om ons heen, willen we in alle rust een goed gesprek voeren en toosten op het leven. Dat betoverend mooie huis met die tuin is H.EDEN.


Tekst door Hugo Borst (schrijver)